Page 46 - HOOFDPERSONEN IN DE ZAAK DE LAERE
P. 46
31. SLECHTS EEN WEEFSEL VAN VERMOEDENS AANWEZIG.
Op 6 november 1950 wordt Frans De Laere voor het Hof Van Assisen van Oost-Vlaanderen
ter verantwoording geroepen.
De voornaamste vermoedens tegen de beklaagde, in de "Akte van Beschuldiging" weerhouden, zijn
de volgende :
1. In 1948 werd ten huize van De Laere een bijltje aangetroffen waarvan een college van
deskundigen zegt dat het zeer waarschijnlijk als wapen van de misdaad mag beschouwd worden.
2. De sleutel van de winkeldeur werd door De Laere in het huis van de misdaad teruggebracht.
3. De Laere vroeg de tussenkomst van de Feldgendarmerie.
4. Zijn alibi wordt formeel tegengesproken.
5. De Laere was een familielid van de vermoorde en de moord moet gepleegd zijn door een
familielid. Hij was vertrouwd met de gang van het huis.
6. Het slachtoffer was bevreesd voor De Laere.
Anderdeels dient opgemerkt :
1. Dat er in het huis van de misdaad geen vingerafdrukken van De Laere werden aangetroffen. (De
Technische Dienst stapte nochtans ter plaatse af.)
2. Dat er geen enkele getuige gevonden werd die De Laere de dag van de moord te St. Niklaas heeft
gezien. (De misdaad gebeurde evenwel in volle dag en in het centrum van de stad).
3. Dat er geen enkele getuige De Laere de dag van de misdaad gezien heeft op weg naar of van St.
Niklaas (De Laere was in heel het Waasland nochtans zeer goed bekend).
4. Dat er geen enkel bewijs voorhanden is dat De Laere na de moord juwelen of geld afkomstig van
Jeannette Standaert, heeft aangewend.
Zij die indertijd de debatten voor het Hof van Assisen gevolgd hebben, zullen zich ongetwijfeld
nog de tastbare twijfel omtrent de mogelijke schuld van De Laere herinneren.
Zelfs de advocaat- generaal Van Houdt moest toegeven dat hij geen enkel rechtstreeks bewijs van
schuld tegen De Laere kon aanvoeren.
In zijn rekwisitoor bekende hij hoe "alleen een weefsel van vermoedens op een sterke verdenking
wees".
De vraag of De Laere schuldig was aan doodslag op Jeannette Standaert werd zoals reeds gemeld
door de jury beantwoord met zeven stemmen "ja" tegen vijf stemmen "neen", dus een eenvoudige
meerderheid.
In zulke gevallen voorziet de procedure dat het Hof eerst onderling over dezelfde vraag moet
beraadslagen. Zo moet de vrijspraak volgen wanneer het Hof zich niet aansluit bij de meerderheid
van jury.
46