Page 41 - HOOFDPERSONEN IN DE ZAAK DE LAERE
P. 41

De schedel van het slachtoffer vertoonde een bijzonder stevige kap. Gemiddelde dikte 5 tot 6
             millimeter.
             Gewicht 380 gram. De schedelkap droeg in haar rechter achterste pariétale streek volkomen breuk,
             met een doorboorde breukhaard, grof pentagonaal van vorm, waarvan de basis ongeveer 27
             millimeter bedroeg en de maximale hoogte 25 millimeter. Rond deze breukhaard bevonden zich 4
             weinig uitgesproken indrukken, welke niet tot eenzelvigheidsproeven konden dienen, naar het
             minimum aantal slagen bewezen die toegebracht werden. Klaarblijkelijk konden breukhaard en
             omgevende indrukken niet door de snede van het ijzer maar wel door zijn rug teweeggebracht
             geweest zijn.
             Om de gebeurlijke aanwezigheid van bloedsporen op de bijl na te gaan, hebben we al de verdachte
             vlekken op de steel en op het ijzer en gans de oppervlakte van de rug van dit laatste afgekrabd en in
             physiologisch water geëmulgeerd, waarna wij op de verkregen emulsies verschillende
             oriënteringsproeven voor het aantonen van bloed hebben toegepast, en wel, als tot de beste
             behorende, de bezine proef, de lueco malachietproef van Medinger en de proef van Kastlemeyer.
             Geen enkel positief resultaat werd bereikt.
             Geen bloed kon dus op de bijl worden ontdekt, zodat in deze richting niet verder diende gezocht.
             Wij zijn dan overgegaan tot het toebrengen, met de rug van het ijzer van slagen op het hoofd van
             verse mensenlijken, ten einde te pogen schedelbreuken in de aard van deze van het slachtoffer te
             verwekken.
             Twaalf proefbreuken, werden aldus teweeggebracht, waarna wij de behaarde huid hebben
             weggenomen, de schedelkappen afgezaagd en de beenderletsels tot microscopische studie
             voorbereid.
             Van elk dezer letsels werd, vergelijkelijk met de foto van fig. 3. en onder een zelfde belichting een
             nauwkeurige metrische microfoto op 2. diameters vervaardigd, zie fig.4 tot en met 15. Van de foto
             der fig. 3 werd dan een negatieve afdruk op film en van elk der foto’s der fig. 4 tot en met 15
             werden een positieve of een negatieve afdruk op film of soms de beide gemaakt, naar gelang dat er
             ons een kans bleek te bestaan ermee een eenzelvigheid te kunnen bewijzen. Een exemplaar van al
             deze afdrukken op films vindt men in de bij dit verslag gevoegden omslag N° 1 te weten een
             negatieve afdruk van de schedelbreuk van het slachtoffer, een positieve afdruk van de eerste
             proefdruk, een positieve van de 2de en een van de 3de proefbreuk een negatieve van de 3e en
                                                           e
             van de 4e en positieve en een negatieve van de 5  proefbreuk, een positieve van de 6e en van de 7e,
             een negatieve van de 8ste een positieve en een negatieve van de 9de een positieve, een negatieve
             van de 10e en een positieve van de 11e en een van de 12de.
             Eindelijk werd na de methode der bedekking tussen de filmfoto van de schedelbreuk van het
             slachtoffer en al de filmfoto's van onze twaalf proefbreuken toegepast, waarbij geen enkel
             volkomen overeenstemming van een proefbreuk met de litigieuze schedelbreuk werd bevonden.
             Nochtans, zoals men er zich kan van overtuigen door de film door de filmkoppels die zich in de bij
             dit verslag gevoegden omslag 2 bevinden en waarop wij met pijltjes in het wit de bijzonderste
             aanpassingen hebben aangeduid, werden verschillende gedeeltelijke overeenstemmingen waar-
             genomen en wel een tamelijk duidelijke tussen de litigieuze breuk en de proefbreuken 1 en 8, naast
             ietwat minder duidelijker tussen de litigieuze breuk en de proefbreuken 2, 3, 4, 6 en 7. Met de
             proefbreuken 5, 9, 10 11 en 12 enerzijds en de litigieuze schedelbreuk anderzijds kon geen
             overeenstemming ontdekt worden : hiervan kan men zich rekenschap geven uit de filmfoto's, die
             zich in omslag 1 bevinden. Het belang der door ons waargenomen gedeeltelijke
             overeenstemmingen is zoveel te groter daar het uiterst moeilijk is bij de proefslagen dezelfde
             voorwaarden te verwezenlijken als deze waaronder de schedelbreuk van het slachtoffer werd
             teweeggebracht, zoals zelfde slagbeweging, zelfde kracht, zelfde trefhoek, zelfde schedelweerstand
             enz.


                                                                                                           41
   36   37   38   39   40   41   42   43   44   45   46