Page 40 - HOOFDPERSONEN IN DE ZAAK DE LAERE
P. 40
27. HET DESKUNDIG VERSLAG.
Hier volgt dan de inhoud van het deskundig verslag ten laste van de Laere.
“Wij ondergetekenden Prof. Dokt. med. J.F.A. Albert Bessemans, hoogleraar in de criminalistiek
van de school voor criminologie der Rijksuniversiteit te Gent en aan deze van het Justitiepaleis te
Brussel, wonend te Gent, Kluyskenstraat 21, te Gent en Prof. Dokt. med. Frederic Thomas
Hoogleraar in de Gerechtelijke Geneeskunde aan beide vermelde inrichtingen, wonende K. de
Kerkhovelaan 7 te Gent, en Dr. J. Piret, wonend O.L. Vrouwplein 6, te Sint Niklaas.
Werden op 4 December 1948, als deskundigen aangesteld door de H eer J. Declerck,
Onderzoeksrechter over het arrondissement Dendermonde, met de opdracht, ons overgemaakt door
den Heer Onderzoeksrechter Ch. Van Eeckhaute, te Gent, bij zijn schrijven van 6 December 1948
N° 240. "na onderzoek van de overtuigingsstukken inzake en meer bepaaldelijk schedel en bijl en
na kennisname van alle voorgaande deskundige verslagen in zake, te zeggen in hoeverre het
wetenschappelijk kan bewezen worden of vermoedens kunnen bestaan dat de kwestieuze bijl de
opening in de schedel zou hebben veroorzaakt, alle nuttige aan of opmerkingen die tot het
veropenbaren der waarheid kunnen bijdragen naar voren te brengen, dit alles in een geschreven en
met reden omkleed verslag ons daarna over te maken.
De door de wet vereiste eed werd op 6 December 1948 door ons (Prof. Bessemans en Prof.
Thomas) in de handen van den Heer Onderzoeksrechter Ch. Van Eeckhaute te Gent afgelegd, en zal
eerlang te Dendermonde bij de h. onderzoeksrechter Declerck door. Dr. Piret worden afgelegd.
Waarna ons de betrokken overtuigingsstukken de zelfde dag werden overhandigd en ons op
7 December 1948, de aanvullende opdracht onder de banden van de afgelegde eed, gegeven "na te
zien of er bloedvlekken op aangeslagen bijl te bespeuren zijn ofwel, vlekken die van bloed kunnen
verdacht worden, in bevestigend geval te bepalen of het mensenbloed is of geweest is, daartoe
speciaal het vierkantig achterdeel van het ijzer der bijl te onderzoeken.
We hebben de ons op 21 December 1948, toevertrouwde 15 fotokopieën bevattende het verslag der
lijkschouwing (stukken 8 tot en met 11) en het verslag van vergelijking der overtuigingsstukken
(nummers 358, 362, 364a tot c en 365) ingezien en alsdan van in deze verslagen goed omschreven
overtuigingsstukken de foto’s genomen, die door fig. 1. tot en met 3 worden meegegeven,
te weten :
één van de linkerzijde van het ijzer der bijl (fig. l)
één van de rug van dit ijzer (langs achter gezien (fig. 2)
en één van de schedelbreuk van het slachtoffer (fig. 3) .
Ziehier trouwens het resultaat van ons rechtstreeks onderzoek en onze beschrijving van deze
stukken.
De ons overhandigde kwestieuze bijl is een kleine handbijl. Ze bestaat uit een ijzer, dat op een
houten steel bevestigd is. De steel heeft een totale lengte van 40,5 centimeter en een vrije lengte
van 35 centimeter met een doorsnee van 15 op 36 millimeter. Het ijzer heeft een lengte van 13,3
centimeter en rond het oog, een hoogte van 45 millimeter. Zijn breedte op dezelfde plaats bedraagt
25 millimeter. Het blad heeft een werkende snee van 8 centimeter. De rug van de bijl is enigszins
tot een trefvlak uitgezet. Dit is onregelmatig rechthoekig van vorm en met ongeveer 34 op 52
millimeter. Het vertoont, vooral aan de randen sporen van veelvuldig gebruik. Het metaal van het
ijzer is beroest. Dit laatste is aan den steel door een hoekijzer vastgehecht. Het is nodig geweest
deze vasthechting met enkele nagels te verstevigen, vooraleer met de bijl tot het toebrengen van
proefslagen kan worden overgegaan.
40