Page 37 - HOOFDPERSONEN IN DE ZAAK DE LAERE
P. 37
26. EEN "ONBEGRIJPELIJKE HANDELWIJZE". ZO SCHRIJFT DE
ONDERZOEKSRECHTER AAN PROF. BESSEMANS.
Ongeveer drie maanden na de "ontdekking" van het bijltje in de woning van Frans De Laere
gelastte de onderzoeksrechter een college van drie geneesheren over te gaan tot een deskundig
onderzoek "om na te gaan in hoeverre het wetenschappelijk kan bewezen worden of vermoedens
kunnen bestaan dat de kwestieuze bijl de opening in de schedel van het slachtoffer zou hebben
veroorzaakt".
Van dit college maakten deel uit : Prof. Dr. Albert Bessemans, Directeur van de School voor
Criminologie te Gent, Prof. Dr. Frederic Thomas, Directeur van het laboratorium voor gerechtelijke
geneeskunde te Gent, en Dr. Jaak Piret, geneesheer- wetsdokter te St. Niklaas.
De drie aangestelde deskundigen legden de door de wet vereiste eed af, de eerste twee op 6
december 1948 voor onderzoeksrechter Van Eeckhaute te Gent, de derde op 7 december voor
vrederechter Achiel Pauwels te St. Niklaas.
Zowel in het aanzoekschrift als bij de aanstelling werd telkens zeer duidelijk vermeld dat de
ambtelijke opdracht in samenwerking diende te geschieden.
Op 7 juni 1949 richtte de onderzoeksrechter een schrijven aan de drie aangestelde deskundigen om
aan te dringen, gezien de hoogdringendheid, dat ten minste de besluiten van het onderzoek zouden
overgemaakt worden.
Prof. Thomas antwoordde op 10 juni op dit schrijven : "U bent zonder antwoord gebleven omdat tot
hier toe onze identificatieproeven zonder resultaat zijn gebleven."
Prof. Bessemans daarentegen schreef 's anderdaags, 11 juni dus: "Ons onderzoek is geëindigd doch
het verslag moet nog opgemaakt worden. Ik hoop het U binnen enkele dagen te kunnen overmaken.
Ondertussen kan ik U meedelen dat wij geen volkomen bewijs zullen kunnen leveren dat de slag
door de aangeslagen bijl werd toegebracht.
Gedeeltelijke overeenstemmingen hebben we nochtans vastgesteld tussen de teweeg gebrachte en
onze proefondervindelijke schedelbreuken, zodat ons besluit ten laste van gezegde bijl zal pleiten".
Op 16 juli drong de onderzoeksrechter andermaal aan.
Ditmaal noteerde de onderzoeksrechter in het slot van zijn schrijven : "Zelfde brief is gestuurd naar
uwe twee andere collega's deskundigen in deze zaak."
Op 19 juli 1949 schreef Prof. Bessemans dat het verslag van Prof. Thomas en van hem zelf in de
loop der volgende week zal toegezonden worden.
De Onderzoeksrechter vond het blijkbaar raar dat slechts gesproken wordt van een verslag van
Prof. Bessemans en Thomas en schreef op 20 juli : "Mag ik U doen opmerken dat ik een Collegium
van drie deskundigen aangesteld heb en ik vast stel dat de proefnemingen gedaan geweest zijn en
het verslag reeds ten einde is, zonder dat de derde deskundige tot heden zou geraadpleegd geweest
zijn".
Prof. Bessemans gaf op 23 juli toe dat Dr. Piret niet was tussengekomen in de expertise onder
volgende bewoordingen "...heb ik van Dr. Piret nooit iets vernomen, terwijl Prof. Thomas me heden
mededeelt dat slechts over een paar dagen voor de eerste maal de Heer Piret hem over die zaak
gesproken heeft. Het was per telefoon en het ging om nieuws over het deskundig verslag".
37