Page 62 - Inleiding
P. 62
Memoires’ van Marc Spandel (Deel 1: de werkvloer)
In die tijd werd asbest nog bekeken als de beste en veiligste isolatievorm. We hadden er toen
de zelfde kijk op zoals we later een kijk hadden op gyproc. Heel je lijf kon jeuken van de glas-
en rockwool vezels die bij wijze van spreken tot in je ondergoed konden kruipen. We hadden
echt medelijden met die jongens, maar meer dan medelijden hebben konden we niet omdat
het om een ‘onderaannemer’ ging.
Deze werkgever was een echte slavendrijver.
Op een bepaald moment betrapte ik die baas toen hij in zo’n compartiment als een razende
gek tekeer ging tegen die brave gasten die continu met hun werk bezig waren. Had hij al een
paar oorvegen uitgedeeld of niet… maar toen ik bovenaan die trap dat schouwspel zag van die
jongens die bijna weenden van de schik, heb ik de zaak op ‘mijn’ manier opgelost.
Ik liet me als een stuntman met veel lawaai van die trap donderen tot midden in dat
compartiment. Zowel die slavendrijver als de jongens verschoten hier zodanig van dat de
‘ruzie’ op slag over was.
Ik kroop recht, ging recht voor die slavendrijver zijn neus staan, keek recht in zijn ogen en zei
hard genoeg “I love You… I Love You… Ik zie u écht graag!”
Reactie: De slavendrijver was van deze ‘vernedering in het bijzijn van zijn slachtoffers’ zodanig
verschoten dat hij met de staart tussen de benen zwijgend het compartiment verliet en zijn
slachtoffers konden eens goed lachen omdat iemand zoiets ‘gewaagd’ had tegen hun baas!
De zaak was opgelost en die werkgever is zich daarna voor zover ik weet menselijker gaan
opstellen (als hij wist dat ik daar rondliep alleszins).
Het was winter en als het écht wintert kan ik verzekeren dat een schip in aanbouw te
vergelijken is met een diepvries om op (en in) te werken hoor. In de zomer is het ànders, dat
werk je in- en op een oven, waar van de warmte soms iemand flauw viel.
Zo werden er in de winter op het dek een paar ‘verwarmingshokjes’ geplaatst, waarin van de
kou verkleumd personeel zich tijdelijk mocht opwarmen aan een vuurtje. Vergelijk het met een
bushokje met een vuurkorfje en cokes-kolen.
Ik passeerde daar soms om op te warmen en meteen een sociaal babbeltje te plegen.
Op een bepaald moment zag ik een ‘aanval’ op die enkele mensen die zich stonden te warmen.
De aanvaller was zo’n nietsnut die ze dan maar ploegbaas hadden gemaakt en hierdoor zo’n
hoogmoed had gekregen dat hij zichzelf een halve god waande.
Zijn bijnaam was “Het Gouden Handje” omdat hij tegen iedereen stoefte dat hij ‘gouden
handen’ had.
61