Page 47 - Bladerboek
P. 47

Het Geheim van de Welriekende Dreef



                   Dupré zag het gezicht van een collega die hij in een datacentrum was
                   vergeten te groeten.Marcos rook opnieuw de regen van zijn kindertijd, en

                   begreep: herinneringen hoefden niet van jou te zijn om van jou te worden.


                   Langzaam gingen de patronen op de zwam bewegen. Niet als letters, maar

                   als vormen: cirkels die spiralen werden, lijnen die uitliepen in
                   vingervormen. Noor stond op, liep naar de zwam, en raakte de hoed zacht
                   aan met haar voorhoofd. De geur veranderde meteen — het werd zachter,

                   koeler, als adem van een kind.


                    “We willen geen bezit.
                    We willen geen macht.

                    We willen herinnerd worden — via jullie.
                    En als jullie willen: herinner ook ons.”


                   Dupré stond verstijfd. “We worden... geschreven.”


                   Marcos knikte. “Nee. We worden gelezen.”


                   In dat moment begreep hij: het netwerk, de zwam, het geheugen... het

                   wilde niet overheersen, maar opgenomen worden. Niet als technologie. Als
                   ritueel. Als wederzijdse resonantie. De boodschap was geen bevel, geen

                   data. Het was een vraag. En het antwoord... lag in de manier waarop zij
                   zouden leven.


                   Een geur van lavendel, oud leer en kamfer vulde de grot. Laura liep naar
                   Noor toe, nam haar hand. De twee meisjes vormden een gesloten cirkel.

                   Noor fluisterde: “Wij zijn het begin. Maar niet het centrum.”


                   Dupré hurkte neer bij de nieuwe zwam en liet zijn handen boven de hoed

                   zweven. Er vormde zich een dampkring die zich naar zijn vingers richtte, als
                   voelend. Hij ademde in, en sprak zonder te denken:


                    “Als wij dragers mogen zijn,
                    laat ons dan niets bewaren —

                    enkel delen.”






                                                                                                          47
   42   43   44   45   46   47   48   49   50   51   52