Page 44 - Bladerboek
P. 44

Het Geheim van de Welriekende Dreef



            Marcos hield zijn adem in toen hij zag wat er gebeurde. Boven het centrum van de
            cirkel steeg een vorm op — niet van vlees, niet van plant, maar een zwevend
            netwerk van filamenten, flinterdun, doorschijnend. Het pulseerde niet alleen met
            geur, maar met herinnering zelf. Het was alsof een droom tastbaar werd.


            De filamenten bewogen in een ritme dat tegelijk vertrouwd en buitenaards
            aanvoelde. Ze vormden korte patronen, als een alfabet van emotie. Iedereen in

            de grot voelde de patronen vóór ze ze zagen: verdriet, verlangen, verwondering,
            hoop.


            Dupré’s handen trilden terwijl hij data probeerde te registreren. “Dit... dit is niet
            gewoon communicatie,” mompelde hij. “Dit is overdracht. Direct. Volledig.”


            Iedereen voelde het: beelden, gevoelens, fragmenten van levens die nooit waren
            geleefd maar toch vertrouwd aanvoelden. Een jonge vrouw aan een rivier. Een
            oude man die een vergeten taal schreef met bloemen. Kinderen die door gangen
            renden onder een stad die nooit bestond. Geuren verbonden ze —
            perzikbloesem, nat koper, rook van een kampvuur dat ooit herinneringen droeg.


            En dan: stilte. De ademhaling stopte. Het licht doofde niet, maar rustte. Het
            voelde als het moment tussen waken en slapen, als de rand van een droom.


            Noor keek op. “Het heeft ons gekozen.”


            Laura knikte. “En wij kiezen terug.” Ze legde haar hand op de bodem van de
            cirkel, waar het licht het diepst pulseerde. De draden trokken zich even samen,
            als een hartslag.


            Marcos voelde iets warms op zijn wang. Een traan. Niet van verdriet, maar van
            thuiskomst. Een geur van vers gebakken brood en regen op asfalt vulde zijn

            longen — herinneringen die nooit uitgesproken waren, maar wel gevoeld.

            Dupré stond op. “We moeten dit bewaren. Niet in machines. Niet in boeken.”


            Marcos legde een hand op de grond. “In ons.”


            En toen begon Noor te spreken. Niet in woorden, maar in geurreeksen. Ze
            ademde langzaam uit, en de grot vulde zich met een patroon — het rook als
            begin. Als lente. Als een belofte zonder einddatum.


            De grot ademde opnieuw — deze keer zacht, tevreden. Alsof het besefte dat het
            begrepen werd.


                                                                                                          44
   39   40   41   42   43   44   45   46   47   48   49