Page 112 - HOOFDPERSONEN IN DE ZAAK DE LAERE
P. 112
“De zaak is het onderzoeken waard, want de grootste twijfel is aanwezig nopens de schuld van De
Laere, mijnheer de Voorzitter. Dit Hof is meer dan een , caisse enregistreuse!”
Nadat Mr. Naudts de memorie van verdediging had neergelegd, bracht Advocaat- generaal Janssens
de Bisthoven dan advies uit in gebroken Nederlands.
- Mr. Van Dieren, zo begon hij, heeft me niet overtuigd. Het staat vast dat de wet niet toelaat dat
het Hof van Cassatie de grond van de zaak beoordeelt. Er blijft daarom niets anders over dan het
verzoek om herziening van het proces De Laere af te wijzen en dit op grond van het arrest van het
Hof van Beroep te Gent.
Mr. Edmond Van Dieren had blijkbaar voor een muur gepleit, want het eerbiedwaardige Hof
verwierp de aanvraag tot herziening en veroordeelde De Laere meteen tot de kosten. Het arrest
luidde : “Gelet op het bestreden arrest, gegeven op 2 september 1955, waarbij bevolen werd dat
door het Hof Van Beroep te Gent zal worden overgegaan tot het onderzoek over de aanvraag tot
herziening van de veroordeling tot levenslange dwangarbeid, tegen aanlegger uitgesproken op 8
november 1950 door het Hof van Assisen der Provincie Oost-Vlaanderen, wegens moord op
Standaert Jeannette ;
Gezien het onderzoek door het Hof van Beroep te Gent gedaan;
Overwegende dat, luidend artikel 445, van het Wetboek van Strafvordering het Hof enkel dient na
te gaan of dit onderzoek overeenkomstig de wet is geschied;
Overwegende dat het Hof dus van de grieven betreffende de regelmatigheid van het vooronderzoek
en van de procedure vòòr het Hof van Assisen, niet vermag te kennen;
Overwegende dat uit de stukken van de procedure niet blijkt dat enige wetsbepaling zou miskend
geweest zijn tijdens het vooronderzoek over de nieuwe feiten;
Overwegende dat, wat de procedure vòòr het Hof van Beroep betreft, aanlegger de schending van
de artikelen 317, 318 en 372 van het Wetboek van strafvordering inroept;
Overwegende dat uit de stukken van de procedure niet blijkt dat -zoals aanlegger beweert- het Hof
van Beroep zou hebben beslist dat de rechtspleging vòòr het Hof van Assisen diende te worden
toegepast of die rechtspleging werkelijk zou hebben toegepast;
Overwegende dat voormelde wetsbepalingen, waarvan aanlegger de schending inroept, die enkel de
rechtspleging vòòr het Hof van Assisen betreffen, terzake niet toepasselijk waren;
Overwegende dat geen wetsbepaling belette dat dezelfde magistraat, die de debatten vòòr het Hof
van Assisen had bijgewoond en tegen aanlegger de toepassing van de straf had gevorderd als
Openbaar Ministerie zou optreden in het onderzoek van de aanvraag tot herziening van het arrest
door gezegd Hof van Assisen gewezen ;
Overwegende dat het Hof van Beroep soeverein beoordeeld heeft of de nieuwe
onderzoeksmaatregelen, door aanlegger gevraagd, nodig waren en of de nieuwe feiten door hem
ingeroepen afdoende genoeg waren om tot herziening aanleiding te geven;
Overwegende dat uit de stukken van de procedure blijkt dat de rechten der verdediging
geëerbiedigd werden; dat het onderzoek vòòr het Hof van Beroep overeenkomstig de wet is
geschied;
Gelet op het met redenen omkleed arrest, door het Hof van Beroep te Gent op 21 juni 1956
gewezen, waarbij dit Hof het advies uitbrengt dat er geen grond is tot herziening.
Gelet op artikel 445-4de lid van het Wetboek van Strafvordering, gewijzigd door de wet van 18 juni
1894;
Om die redenen , verwerpt de aanvraag tot herziening en veroordeelt aanlegger tot de kosten.
*
112