Page 55 - Inleiding
P. 55

Memoires’ van Marc Spandel (Deel 1: de werkvloer)

        Hoofdstuk 14: Pieux Franki  ( 1971 -> ).


        Ik ging werken voor aannemer Pieux Franki die bezig was met de bouw van de eerste
        kerncentrale in Doel. Daar werkte ik aan de beginfase van de infrastructuur voor de aanvoer
        van koelwater vanuit de Schelde.
        Ik deed die job heel graag en er waren zelf momenten dat ik vergat hoe gevaarlijk dit werk kon
        zijn.
        Ik moest bijvoorbeeld het volgende risico nemen…
        Pakweg vijftig meter (of meer) van de Scheldeboord werd in de Schelde een infrastructuur
        gebouwd voor het oppompen van koelwater voor de centrale, voor het droogmaken van deze
        zone in de schelde werden dus zware damplanken gebruikt en aan deze damplanken was

        regelmatig brand- en laswerk nodig voor bevestigingen van hijshaken enz.
        Daar een gat in branden of een stuk aan lassen was voor mij geen probleem, maar daar
        geraken over dat stuk Scheldewater wél natuurlijk.
        Er geraken met darmen voor zuurstof en gas voor het brandwerk was goed te doen, maar op
        gebied van lassen, was dit qua ‘veiligheid’ andere koek.
        Voor elektrisch laswerk heb je twee kabels (fasen) nodig. Eentje is verbonden met je lastang

        die je in de handen hebt en de andere is verbonden met het werkstuk (de massa). Zodra je met
        de laselektrode het werkstuk dicht nadert krijg je een vlamboog die het ijzer en het
        toevoegmateriaal doen smelten, en bij vlambooglassen is daar véél stroom (véél ampère) voor
        nodig.
        Probleem was om die zware elektrische kabels daar 50 meter (en verder) over het
        Scheldewater te krijgen zònder geëlektrocuteerd te worden. Vergeet niet dat mijn
        werkhandschoenen ook bijna continu vochtig waren door het soort werkzaamheden.
        Een magazijn waar ik de ganse dag droge werkhandschoenen kon gaan halen was er toen nog

        niet te vinden. Wat moest ik dan doen?

        Ik kreeg de beschikking over een zogenaamd achterbootje… een klein roeibootje dat aan de
        achterkant van een uitholling is voorzien en slechts over 1 roeispaan beschikt.
        Ik moest leren ‘wrikken’. Dat is die roeispaan in die uitholling aan de achterkant leggen en via
        een speciale acht- beweging het bootje in een gewenste richting sturen.
        Het duurde wel even voor ik die ‘techniek’ door had, want de Schelde in Doel is geen

        ‘stilstaand water’ hé, en de voorbijvarende boten zorgden voor extra ‘deining’.

        Aangezien de goede elektriciteitsgeleiding van water, werd de ene laskabel gewoon aan de
        kant van de schelde in het natte slijk gelegd. Met de andere kabel en ‘wrikkelend’ met dat
        bootje, ging ik over en weer tussen de oever en de betreffende damplanken.


                                                                                                                  54
   50   51   52   53   54   55   56   57   58   59   60