Page 43 - Inleiding
P. 43
Memoires’ van Marc Spandel (Deel 1: de werkvloer)
Omdat ik waarschijnlijk een vorm van autisme had (of nog heb?) kon ik niet anders dan aan de
vereisten die van de kwalitatief hoogstaande stielman verwacht worden, zo goed mogelijk te
voldoen. Ik wilde geen ‘fouten’ maken en ‘als’ ik een foutje had in mijn laswerk (hoe klein ook),
repareerde ik dit foutje onmiddellijk om vanwege mijn gevoelige natuur geen wroeging te
moeten krijgen.
In die tijd was de ‘stress’ voor arbeiders bijlange niet zo groot en moreel aftakelend als in de
volgende decennia ’s. De vrijheid om je stiel ‘naar best vermogen’ uit te voeren (welk karakter
je ook vertoonde), was nog aanwezig en het respect vanwege de bazen was ook in relatie met
je inspanningen om ‘goed’ werk af te leveren.
Aangezien mijn natuurlijk streven naar de beste kwaliteit kreeg ik voor mijn prestaties dus het
nodige respect. Ik mocht de moeilijkste laswerken uitvoeren en zelf fotolassen herstellen die
gemaakt waren door lassers die in de hoogste categorie stonden, terwijl ik zélf op de Boelwerf
qua loon nooit hoger dan 3e categorie werd geklasseerd.
Dit scheelde wel in mijn loonzakje, maar ik bleef tenminste mezelf, en mijn ‘eergevoel’ als
kwalitatief hoogstaand stielman raakte ik niet kwijt.
Waarom ik niet ‘hoger’ dan derde categorie werd betaald?
OMDAT IK MEZELF BLEEF!
1) Ik liet niet bij wijze van spreken ‘op mijn kop schijten’ door de bazen.
2) Aangezien ik steeds streefde naar de hoogst mogelijke kwaliteit van mijn werk, was ik
normaal gezien meestal de laatste die gedaan had met zijn werk. Mijn werk was perfect en
niemand hoefde achter mijn rug nog fouten te herstellen. Ik was dus een DUUR stielman. Geen
fouten, maar wel uren ‘verlies’ en continu ambras met de ploegbazen ‘omdat het zo lang
duurde’.
3) Dankzij mijn perfectionisme werd ik dus regelmatig ingezet om andere lassers hun fouten te
gaan herstellen. Dit wil zeggen dat anderen na het ‘rap rap’ afwerken van hun ‘meters’ de
secties verlieten en dat Spandelke achter hun rug hierin moest kruipen om de honderden, door
de ploegbazen met krijt aangeduide fouten te gaan ‘repareren’.
Het is begrijpelijk dat ik dan als ‘laatste’ achterbleef in die secties, en dat de IQ- missende
ploegbazen me steeds konden ‘verwijten’ dat ik ‘altijd de laatste’ was. Ik werd dus in deze
gevallen telkens met de vinger aangewezen als oorzaak wanneer de secties later dan
afgesproken konden geleverd worden, en dan kregen de ploegbazen mogelijks geen (of
minder) ‘bonus’ snap je.
Ondanks deze ervaring bleven de ploegbazen me voor deze ‘reparaties’ gebruiken, en dit
sterkte mijn eergevoel omdat ze hiermee onbewust bewezen dat ik ‘kwaliteit’ leverde.
42