Page 38 - Bladerboek
P. 38
Het Geheim van de Welriekende Dreef
De spiralen bleken in meerdere richtingen te wijzen, als kompassen zonder
noord. Maar wie goed keek, zag het: de pijlen vormden een kaart. Geen
landkaart, maar een netwerk. Van mensen.
“We kunnen dit niet alleen volgen,” zei Marcos terwijl hij over Dupré’s schouder
boog. “We moeten het loslaten.”
Dupré knikte. “Geen archief meer. Geen controle. Enkel echo’s.”
Ze begonnen namen te verzamelen. Niet op lijsten, maar in geurprofielen. Elke
persoon die verbonden was geraakt met de zwam, bewust of onbewust, liet een
subtiele geurfrequentie achter.
Sommige waren enkel herkenbaar via directe nabijheid, andere verschenen op
plaatsen die herinneringen vasthielden — een kluis in een verlaten bank, de
binnenkant van een piano, een koepel in een serre.
De dragers wisten vaak zelf niet wat ze waren. Ze droomden dieper, herkenden
anderen op straat zonder reden, voelden zich plots verbonden met verhalen van
vreemden. Sommigen begonnen te schrijven zonder te begrijpen waarom.
Anderen kregen een geurvermogen dat dokters niet konden verklaren. In
ziekenhuizen werd gesproken over een 'olfactorische opwelling'. Niemand
begreep het, maar overal dook het op.
Noor werd stiller, maar krachtiger. Ze sliep veel, maar haar slaap was als het
gisten van iets nieuws. Soms bewoog ze haar vingers over onzichtbare patronen
in de lucht, alsof ze tekens schreef die alleen zij kon zien. Dupré begon haar
dromen te noteren, met structuren die hij later op oude kaarten herkende als
geurwegen van pelgrimsroutes. Marcos legde geurvalstrikken — niet om te
vangen, maar om terug te luisteren. Wat ze opvingen, was niet langer boodschap,
maar symfonie. Geen woorden. Gevoel… Voorgevoel.
En op een ochtend stond er iemand voor de deur van de werkplaats. Een jonge
vrouw, slank, met grijsgroene ogen. Ze droeg geen tas, geen telefoon, enkel een
zakdoek om haar pols gebonden. Ze zei niets toen Marcos de deur opende.
Toen fluisterde ze: “Ik hoorde de geur.”
Ze liep naar binnen, knielde voor een van de petrischalen en glimlachte. Noor,
vanuit haar stoel, opende haar ogen voor het eerst in dagen en zei zacht:
“Welkom terug.”
38