Page 21 - HOOFDPERSONEN IN DE ZAAK DE LAERE
P. 21

12. TUSSENKOMST VAN FELDGENDARMERIE ?

                    In de "Akte van Beschuldiging" ten laste van Frans De Laere kan men verder nog lezen:
             "Doch nauwelijks waren deze eerste bezwarende elementen tijdens het vooronderzoek verenigd,
             toen de politiecommissaris van St. Niklaas en een lid van de Rijkswacht het bezoek kregen van een
             lid der Duitse Feldgendarmerie, die hun verbod oplegden zich nog verder met het onderzoek in te
             laten.

             Later werd uitgemaakt, zo zegt de Akte van Beschuldiging "dat De Laere bij perioden tot tweemaal
             per week zich begaf naar de Kreiskommandatur te St.Niklaas en - volgens de uitdrukkelijke
             verklaring van de Belgische politieagent Leon Van Nieuwenborgh - voorkwam op de lijst, hem
             overhandigd door de Kreiskommandant, van personen aan wie hij niet gerechtigd was te vragen wie
             ze wensten te spreken of wat ze kwamen doen ter Kommandantur.

             Beschuldigde loochent ooit ter Kommandantur te zijn geweest. Hij beweert zelfs, tegen alle
             waarschijnlijkheid in, niet te hebben geweten waar deze instelling zich bevond te St. Niklaas tijdens
             de laatste oorlog", tot zover de "Akte van Beschuldiging".

             De Laere werd er dus van beschuldigd dat hij beroep heeft gedaan op de Duitse overheid om zich
             alzo aan het Belgisch gerecht te onttrekken. Als bezwarende omstandigheid werd aangevoerd dat
             hij zich regelmatig op de Kreiskommandatur te St. Niklaas aanmeldde.
             Hoe is deze beschuldiging ontstaan ?
             Op 17 april 1948, vier jaar na de moord dus - dag op dag-, legde wachtmeester Firmin Gullinck
             voor de onderzoeksrechter een verrassende getuigenis af.
             De B.O.B.- speurder verklaarde dat twee Feldgendarmen hem enkele dagen na de misdaad verbod
             hadden opgelegd zich met De Laere "te bemoeien".
             De politiecommissaris Adolf Crijns legde op 2 juni 1948 een soortgelijke verklaring af. Hij
             eveneens werd aangemaand de opzoekingen naar De Laere stop te zetten.

             Merkwaardig is wel dat Gullinck noch Crijns aan de onderzoeksrechter de namen konden
             vernoemen 'Van de tussengekomen Feldgendarmen, zoals het anderdee1s eveneens eigenaardig
             voorkomt waarom zij deze voor De Laere alleszins bezwarende verklaring pas in 1948 aflegden en
             waarom zij in 1944 de Procureur des Koning of de Onderzoeksrechter hiervan niet hebben
             ingelicht.

             Op 2 oktober 1948 bevestigde Firmin Gullinck voor de Procureur des Konings de verklaring
             afgelegd voor de Onderzoeksrechter als volgt:
             "De ene Feldgendarm", alzo Gullinck, "was nochtans van St. Niklaas, de andere was er nog niet
             lang. Deze welke er het langst was zou ik stellig herkennen moest ik hem zien. Hij had een gestalte
             van ongeveer 1.70 m. en was rood van aangezicht."

             Een uitgebreid onderzoek had dan plaats. Talrijke Feldgendarmen werden in Duitsland opgespoord
             en naar St. Niklaas geroepen, maar geen enkele herinnerde zich zulkdanig 'Verbod’. Er was zelfs
             meer, niet één 'van de Duitsers kende De Laere! Geen van allen herinnerde zich de verdachte ooit
             gezien te hebben.
             Hans Benecke uit Hamburg 'Verklaarde: "Ik kan U met zekerheid zeggen dat er op de
             Feldgendarmerie nooit bevel is gekomen of gegeven de opzoekingen van het Belgisch gerecht naar
             de dader van de moordaanslag op Mej. Standaert enigszins te dwarsbomen.



                                                                                                           21
   16   17   18   19   20   21   22   23   24   25   26