Page 74 - Inleiding
P. 74

De verhuis naar Antwerpen Noord.



               De pesters zouden geen pesters zijn als ze niet zouden verder pesten hé?
                   -  Aangezien ze het plan hadden opgezet om mij hoe dan ook buiten te

                      werken…,
                   -  aangezien de bijkomende inperking van hun vrije handeltjes …,
                   -  aangezien ze geen rattennest mochten bouwen…,
                   -  aangezien ze niet meer de stad in konden trekken… enz.,
               was het dus niet moeilijk te begrijpen dat ze ergens deze frustraties moesten
               kwijt kunnen en hun haat t.o.v. mijn persoon kon hierdoor alleen maar
               aangewakkerd worden, want ik was degene die dat mooie laskot had
               geïnstalleerd, en ik was degene die hun vuiligheid bij het afval had gegooid.


                      Het feit dat ze tot het laatste moment wachtten om naar TW-Noord te
               komen speelde hun achteraf ook nog parten, want ik was daar enkele maanden
               alleen aan het werk geweest en iedereen was heel tevreden over mijn
               kwaliteitswerk.
               Als er ‘serieus’ laswerk was wilden de collegae op den duur alleen nog dat ik dit
               werk uitvoerde, omdat ze de kwaliteit van de pesters hun laswerk niet meer

               konden waarderen.
               Als een collegae in de werkplaats een laswerkje hadden aan een locomotief, en
               het leek een mooi laswerkje, dan ging een collega-lasser zeggen hij dit
               laswerkje wel zou doen, maar dan riep de opdrachtgever al van ver terug, zodat
               iedereen het kon horen: “De Spandel zal dat wel doen, want die kan tenminste
               lassen, en jullie zijn maar strontlassertjes.”

                      Tja… als pesters decennia aan een stuk aanzien-, en geëerd werden als

               ‘gespecialiseerde lassers’ en daarna plots  als ‘strontlassers’… dan zou hun
               wraakgevoel logisch gezien alleen maar groter kunnen worden. Dit besef liet
               me dus extra op mijn hoede zijn t.o.v. de pesters.

               In feite spraken de opdrachtgevers de waarheid, maar ze hadden spijtig genoeg
               niet het besef dat dergelijke uitspraken t.o.v. mijn pesters,  een bijna dodelijke
               jaloezie zou opwekken.

               De collegae-lassers zouden nu elke mogelijkheid waarnemen om mijn
               ‘verdoeming’ te kunnen bewerkstelligen.
               Het enige wat mij geestelijk nog recht kon houden was, dat de pesters op de
               werkvloer mij in feite niet konden deren zolang mijn werk en mentaliteit goed
               gewaardeerd werden bij de bazen en degenen voor wie ik de opdrachten
               uitvoerde.




                ________________________________________________________________
                                                                    De pesters van het spoor           74
   69   70   71   72   73   74   75   76   77   78   79