Page 6 - Bladerboek
P. 6

De wolf van het Waasland…



            De volgende ochtend stond Marcos vroeg op. Hij had amper geslapen. Zijn hoofd
            was vol vage verbanden, flarden gesprekken en een terugkerende gedachte: als
            niemand de wolf gezien heeft, waarom zijn er dan zoveel mensen die zich
            bekeken voelen?


            Hij nam de bus richting Stekene, stapte uit aan de rand van een veld en begon te
            wandelen langs een modderig pad dat slingerde tussen populieren en weiland.
            De grond was nog nat van de regen van de vorige nacht. Goed voor sporen, dacht
            hij.
            Maar er waren geen sporen.
            Zelfs de modder leek onaangeroerd. Alsof het landschap zichzelf had gewist.
            “Een wolf laat pootafdrukken achter,” mompelde Marcos tegen zichzelf.

            “Tenzij hij niet wil dat je weet waar hij is… of wie hij is.”

            Hij stopte bij een kleine boerderij waar de geur van houtvuur en mest hem
            welkom heette. Een oude man, krom van werk en jaren, zat op een bankje met
            een kop dampende koffie.
            “’t Is zeker voor die wolf?” vroeg de man, nog voor Marcos zijn naam had

            uitgesproken.
            “Gij zijt al de derde die iets komt vragen.”
            “En wat zegt u hen?” vroeg Marcos.
            De boer grijnsde, toonde een rij tanden die de tijd niet gespaard had.
            “Dat hij er is. Maar dat hij soms gewoon... menselijk is. En dan kijkt hij je aan,
            vriendelijk zelfs, en zegt: 'Er is hier geen wolf.'”

            Marcos zweeg, liet die woorden bezinken. De man wees naar het veld.

            “Daar, aan de rand van dat bosje. Daar hoorde ik hem. Geen gehuil. Meer... een
            stem die ik kende. Maar anders. Dieper. Onherkenbaar.”

            In het bosje vond Marcos niets dan stilte.
            Maar die stilte drukte. Het voelde niet leeg — het voelde alsof iets zich inhield.
            Alsof het zich aanpaste aan zijn aanwezigheid.
            Hij haalde zijn notitieboek boven en tekende ruwweg het landschap.


            Dan, onwillekeurig, begon hij een vorm te schetsen — geen dier, geen mens,
            maar iets er tussenin. Hij schrok van wat hij tekende, kraste het door en sloot het
            boek.
            “Misschien ben ik de enige die sporen zoekt. Misschien is hij de enige die weet
            waar ik zal staan.”




                                                                                                            6
   1   2   3   4   5   6   7   8   9   10   11