Page 86 - HOOFDPERSONEN IN DE ZAAK DE LAERE
P. 86

11. WEER EEN SCHRIJVEN V AN PROF. BESSEMANS (stuk 422)

                                                                     Gent, den 31 Juli 1949.
             Mijnheer de Onderzoeksrechter,
             Ik ontvang uw brief van 29 dezer Nr. 4131/44 der notities en moet inderdaad bekennen uit het oog
             verloren te hebben dat Prof. Thomas ik zelf onze opdracht lastens De Laere Frans in samenwerking
             met Dr. Piret moesten vervullen.
             Voor wat mij betreft, is dit eenvoudig het gevolg van e e n e  v e r s t r o o i i n g  geweest, welke
             voortvloeit uit het feit dat ik tot hiertoe nooit in samenwerking met andere deskundigen heb
             gewerkt, en dat ik, voor mijne tussenkomst in vermelde zaak, geenszins de noodzakelijkheid der
             hulp van Dr. Piret heb gevoeld.
             Wanneer U zegt dat U mij "in ieder afzonderlijke brief" gemeld hebt dat "de twee andere collega's,
             telkenmale specifiek genoemd" van uw schrijven bericht werden, kan ik het met U niet eens zijn.
             Want in onze briefwisseling van 16den dezer, toen U aandrong, dit verslag in de eerste dagen te
             ontvangen, terwijl dit verslag op het punt stond afgemaakt te worden, en zoals U het zegt, de
             vaststellingen reeds gedaan werden.
             Ik heb U dan ook op 22 Juli laten weten dat ik van collega Dr. Piret nooit iets heb vernomen en dat
             Prof. Thomas me den zelfden dag mededeelde dat slechts over een paar dagen voor de eerste maal
             de Heer Dr. Piret, hem over de zaak gesproken had.
             Wat er nu ook van zij, zou het mij aangenaam zijn te vernemen wat er thans moet gedaan opdat
             mijn ereloon uitbetaald worde.
             Ik dank er U op voorhand om en bied U, Mijnheer de Onderzoeksrechter, de betuiging mijner
             oprechte gevoelens van hoogachting aan.
             De deskundige,  (get.) A. Bessemans.


             12. DE ONDERZOEKSRECHTER AAN PROF. BESSEMANS (stuk 424)

                                                                     Dendermonde, den 5n Augustus 1949.
             Mijnheer de Deskundige,
             Uw brief van 31 Juli 1949, heeft mij wat verwondering teweeggebracht.
             Uedele heeft uit het oog verloren dat de zending door drie deskundigen moest vervuld worden,
             zoals U schrijft. Nochtans :
             1°) op 7 Mei 1949 trok ik reeds uwe aandacht op mijn opdracht van 7 December 1948.
             2°) op 7 Juni 1949 had ik opnieuw de aandacht der drie deskundigen gevestigd op de spoed van het
             afwerken der zending : heer Prof. Thomas antwoordde daarop wij spoedig ons zooveel mogelijk …
             "U zelf antwoord : "Ons onderzoek enz…"
             3°) op 16n Juli 1949 stuurt mijn ambt een nieuwe brief meldende dat zelfde brief gestuurd is naar
             "uwe twee collega's."
             4°) op 20 Juli 1949, gezien uw antwoord van 19 Juli trok ik uw bijzondere aandacht op het
             aangesteld collegium.
             5°) Dit alles ongehinderd het feit dat de zending van 4 December 1948, ontegensprekelijk de drie
             deskundigen aanstelt met de bewoordingen "in samenwerking."
             6°) Een aanvullende opdracht werd op 7 December 1948 “aan de drie deskundigen" gestuurd in
             dezelfde hoedanigheid : hier terug werden de drie deskundigen met name genoemd !
             Dat bij de zending of tijdens de uitvoering der zending een der deskundigen de "noodzakelijkheid
             der hulp van een ander deskundige “niet voelt" is best mogelijk maar indien er een rechtbank of in
             specie een rechter een collegium aanstelt is het wel omdat hij er “de noodzakelijkheid bij de
             aanvang ervan voelt” - en dit is het wat Uedele onder eed U verbonden hebt uit te voeren.

             86
   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91