Page 57 - HOOFDPERSONEN IN DE ZAAK DE LAERE
P. 57

36. ERRARE HUMANUM EST.

                    Frans De Laere heeft dus beroep gedaan op de wet van 18 juni 1894 welke de onschuldig
             veroordeelde een zeer kleine kans biedt om vrijgesproken en in eer hersteld te worden.
             Deze wet, welke pas na twintig jaar passionele debatten in Kamer en Senaat werd gestemd, nadat
             ze in Frankrijk toen reeds 27 jaar van toepassing was, laat nl. de mogelijkheid open veroordelingen
             te herzien. Ze werd ingegeven door het Latijnse spreekwoord : "Errare humanum est".
             En inderdaad, dwalen is menselijk. Ook rechters zijn mensen en ook zij kunnen zich derhalve
             vergissen.

             Een gerechtelijke dwaling - later zal men spreken van een "Gerechtelijke moord" - deed zich o.m.
             voor in 1796.
             Op 27 april van dat jaar werd in een rijke buitenbuurt van Parijs de postiljon voor Lyon onverhoeds
             overvallen, op weerzinwekkende wijze gedood en van zijn waarden beroofd. Een 33-jarige
             welstellende rentmeester, Joseph Lesurques, werd spoedig als dader aangewezen, tot de doodstraf
             veroordeeld en nog hetzelfde jaar gehalsrecht.
             Weinige maanden later werd de ware dader van deze gruwelijke roofmoord gearresteerd.
             Lesurques werd dus het slachtoffer van een onherstelbare gerechtelijke vergissing.

             Heel Frankrijk heeft in die jaren het onbeschrijfelijke leed van de diepbeproefde familie Lesurques
             meegeleefd. Vanuit alle gewesten van het land stroomden te Parijs scherpe protesten toe tegen de
             wreedheid van de verouderde "ordannance criminelle" en haar talrijke gebreken.
             De toen bestaande rechtspleging was inderdaad zo willekeurig in haar toepassing dat ze niet eens de
             elementaire rechten van de verdediging ontzag.
             De beroering kwam in Frankrijk pas voor goed tot uiting toen in 1850 - een halve eeuw later dus -
             het hartverscheurend drama van de roofmoord op de postiljon als toneelspel onder de titel "Le
             courier de Lyon" van de persen kwam. In haast iedere gemeente van Frankrijk werd dit
             adembenemend stuk voor het voetlicht gebracht. De ontroering van de onthutsende toeschouwers
             was niet meer te stelpen en de wetgever kon niet langer lijdzaam blijven toekijken.
             De gemoederen van de Franse bevolking kwamen nog meer in opstand toen in 1860 een andere,
             nog brutaler gerechtelijke dwaling - ditmaal in Wallonië - uitlekte. Te Charleroi nl. werden Coucke
             en Goethals onschuldig onthoofd.

             Gans Frankrijk liet dan ook een zucht van verlichting toen op 29 juni 1867 de artikels 443 tot en
             met 447 van het wetboek voor strafvordering zo gewijzigd werden, dat een herziening van
             uitgesproken vonnissen mogelijk werd. Een beslissende stap in de richting van grotere
             rechtvaardigheid was alzo gezet.
             Ook in ons land, waar het Franse wetboek nog steeds de basis vormt van de strafvordering, zou op
             zekere dag de aanpassing van de artikels 443 tot en met 447 besproken worden. De gerechtelijke
             dwaling waarvan Coucke en Goethals slachtoffers werden, bracht de wagen aan het rollen.
             Maar ook hier, zoals bij onze zuiderburen, zou de strijd tussen voor- en tegenstanders zich op
             meestal hartstochtelijke wijze vertonen.

             Pas in 1879 werd voor het parlement een eerste wetsontwerp neergelegd. Precies vijftien jaar later
             - de debatten in Kamer en Senaat waren meestal heftig - slaagde de Minister van Justitie, de h. Jules
             Lejeune (aan wie we toen reeds de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling te danken hadden)
             er in de knoop door te hakken. Op 18 juni 1894 werd de nieuwe wet boven de doopvont gehouden.
             Jammer genoeg wordt deze wet te uitdrukkelijk beheerst door de onfeilbaarheid van de vonnissende
             rechtsmachten.

                                                                                                           57
   52   53   54   55   56   57   58   59   60   61   62