Page 91 - Inleiding
P. 91

Na de dreigementen volgen de ‘daden’.



               Uitlokken van ‘sancties’.
                      Na 4 dagen afwezigheid (2 dagen verlof + weekend), merkte ik zoals

               verwacht, dat de pesterijen gewoon doorgingen.
               Van mijn afwezigheid hadden de pesters gebruik gemaakt om mij in diskrediet
               te brengen bij de bazen die instaan voor de veiligheid.
               Zo konden ze zichzelf wentelen in leedvermaak als ik een sanctie of geldboete
               zou krijgen voor een feit dat zijzelf gecreëerd hadden.

                      We hadden korte tijd voordien de opdracht gekregen, om voor de
               algemene veiligheid onze branderskarren met gasflessen elke avond binnen de

               omheining van het laskot te plaatsen. Zo stonden deze voor onbevoegden
               gevaarlijke dingen veilig achter slot en grendel. Ik heb mij steeds aan deze
               verplichte veiligheidsinstructie gehouden.
               Toen ik na die 4 dagen afwezigheid terug de werkplaats binnen kwam, stonden
               alle branderskarren met gasflessen binnen, behalve één natuurlijk. Mijn
               branderskar, die ik de laatste avond voor mijn afwezigheid in het laskot had
               geplaatst was door de pesters netjes ‘buiten’ het laskot gezet op een verboden

               plaats en goed in het zicht!

                      Ik was een herstelling aan het uitvoeren aan het chassis van een
               locomotief, terwijl deze omhoog gelift stond. De locomotieven waar aan moest
               gelast worden werden toen al eerst door de wasstraat gehaald waar ze met
               hogedrukreinigers en de nodige kuisproducten werden ontdaan van het
               meeste vet, olie, en andere brandbare en vervuilende producten.
               De zone waarin ik de herstelling uitvoerde was dus redelijk proper en het

               brandgevaar quasi nihil.
               Terwijl ik daaronder druk bezig was ging plots het brandalarm in de werkplaats
               en de brandweer werd opgetrommeld.  Ik staakte mijn werkzaamheden en
               kwam tot de vaststelling dat de werkplaats vol rook hing. De rook kwam
               duidelijk van een vuur dat in mijn locomotief ontstaan was, een paar meter
               boven mijn hoofd.
               Aangezien de redelijk propere werkomstandigheden kon ik in feite dat vuur

               niet ontstoken hebben, maar plots stonden de pesters Gilbert Ju., Benny Ha.,
               en Constant He. voor mijn neus, samen met hun vriend Walter To., de baas van
               de brandweer, en ze begonnen mij te verwijten dat ik  de boel in de fik
               gestoken had.
               Nader onderzoek wees uit, dat de brand boven mijn hoofd ontstaan was door
               een paar, in olie gedrenkte brandende vodden die in het nog vettige
               motorcompartiment waren gegooid.


                ________________________________________________________________
                                                                    De pesters van het spoor           91
   86   87   88   89   90   91   92   93   94   95   96