Page 13 - Bladerboek
P. 13
De duif van Nazareth.
Die avond sloop Marcos langs de buitenrand van Nazareth, gewapend met niets
anders dan zijn zaklamp en een hart vol opwinding. Het klooster lag half
verborgen tussen struiken en rotsen, zijn toren leunend alsof hij al lang geleden
de hoop had opgegeven op goddelijke bijstand.
Binnen werd hij opgewacht door vier figuren, allen in witte pijen, hun gezichten
verborgen onder kappen. De ruimte rook naar wierook en vochtige steen. Aan de
muur hing een schilderij van Maria – maar niet zoals men haar kende. Ze keek
recht vooruit, haar blik doordringend, en boven haar zweefde een witte duif met
felle rode ogen.
Eén van de figuren sprak:
“De duif die gij zoekt, is geen dier. Geen symbool. Het is een essentie. Een
genetisch geheim dat onze orde bewaakt sinds de eerste verschijning.”
“Waarom geheim?” vroeg Marcos.
“Omdat waarheid geen troost biedt. En deze waarheid is gevaarlijk. Zij ontneemt
zin. Zij vernietigt geloof.”
Een andere figuur haalde een perkament tevoorschijn. Marcos zag een schets
van een mens met vleugels, borst vooruit, geslachtsloos. Daaronder een Latijnse
spreuk:
“Non deus, non homo, sed inter utrumque – geen god, geen mens, maar iets
ertussenin.”
Toen voelde hij het. Ze wilden hem niet enkel waarschuwen. Ze wilden hem
dwingen te zwijgen.
Maar Marcos was niet gekomen om te zwijgen.
Hij stond recht, wees naar het schilderij, en zei:
“Als dit wezen echt was… dan moet er iets van overblijven. Een veer. Een cel. Een
bot. En als het bestaat, dan zal ik het vinden.”
De figuren bewogen niet. Maar Marcos wist: vanaf nu werd hij gevolgd.
13