Page 31 - HOOFDPERSONEN IN DE ZAAK DE LAERE
P. 31
21. WAARDE VAN EEN ALIBI NA VIER JAAR.
Hoewel de feiten op dat ogenblik bijna vier jaar geleden gebeurd waren, wensten de B.O.B.-
speurders van De Laere toch nog te weten waar hij de namiddag van 17 april 1944 had
doorgebracht.
In de "Akte van beschuldiging" staat hieromtrent het volgende : "Op 8 maart 1948 - dus circa 4 jaar
na de moord - wordt beschuldigde De Laere een eerste maal grondig onderhoord door de
Bijzondere Opsporingsbrigade der Rijkswacht in opdracht van de heer Onderzoeksrechter.
Ondervraagd nopens zijn tijdverbruik op 17 april 1944, dag van de misdaad, antwoordt hij zonder
aarzelen, met toevoeging van bijzonderheden en dit na 4 jaar in de volgende bewoording :
“Op 17 april 1944 ben ik gans de dag in Antwerpen geweest. Ik ben die dag uit Temse naar
Antwerpen vertrokken met de tram van 6.30 uur, en ben er gebleven tot 's avonds 19.30 uur. Het is
wanneer ik 's avonds thuisgekomen ben dat ik de dood van de tante van mijn vrouw vernomen heb,
dit door een telegram dat verstuurd werd door Vercauteren Albert, uit St.Niklaas,"
Verder loochent hij op bedoelde dag in St.Niklaas te zijn geweest. Hij bepaalt nader dat hij
gans de dag in Antwerpen op zijn bureel heeft doorgebracht, hij kan geen personen aanduiden, die
hij op zijn bureel zou ontvangen hebben, hij voegt er aan toe. dat het wel mogelijk is, - later
bevestigt hij dit stellig - dat hij ‘s namiddags in de stad te Antwerpen is gaan wandelen en daar een
badmuts kocht, doch. reeds rond 4 uur terug geweest te zijn in de Pacificatiestraat alwaar hij samen
met Smet Marie en Caron Pauline, zou koffie gedronken hebben.
Dit wordt door de twee door De Laere aangehaalde getuigen formeel tegengesproken zodat zijn
alibi totaal ineenstort, wat betreft de namiddag van de moord en hij klaarblijkelijk onwaarheid
spreekt. Tot zover de "Akte van Beschuldiging".
Aan de onderzoeksrechter verklaarde De Laere omtrent deze vrij precieze aanduiding van het
tijdgebruik op de dag van de misdaad : "Voor wat aangaat mijn tijdverdrijf op die dag, heb ik het
heel goed onthouden, omdat mijn neef onderhoord is geweest."
De Laere bedoelde hier de juwelier Edward Standaert uit Kapellen die in de eerste dagen na de
moord inderdaad langdurig door de gerechtelijke Politie van Antwerpen werd ondervraagd.
Anderdeels dient toegegeven dat zowel Maria Smet als Pauline Caron dit alibi hebben
tegengesproken. Het hoeft niet gezegd dat het volkomen uitgesloten is, na vier jaar,
een alibi, opgegeven door een ander persoon, met absolute zekerheid te bevestigen of tegen te
spreken.
Bovendien leefde de eerste in 1948 in een soort vijandschap met De Laere, zodat de bewijskracht
van deze getuigenis nog minder waarde krijgt.
Waarom mochten de gezworenen dit ook niet weten ?
31