Page 14 - HOOFDPERSONEN IN DE ZAAK DE LAERE
P. 14
Enkele tijd nadien echter beweerde Jeannette Standaert dat zij het testament betreffende het huis
zou wijzigen, want dat het huis aan haar familie moest toekomen. Ik heb haar daarop gezegd, dat zij
meester was van te doen wat zij wilde, maar dat zij ongelijk had van dat huis aan mij te onttrekken
in het voordeel van familieleden, waarvan zij nooit plezier gehad had. Ik gaf haar wel te verstaan
dat de prijs van 130.000 fr. véél te laag was, daar het op dat ogenblik de waarde van 400.000 fr.
had, en dat zij gelijk had ingeval zij het huis aan mij onttrok voor die reden.
Zij bleef bij haar besluit het huis aan haar familie toe te kennen, waarop ik haar gezegd heb dat ik
daarmede niet akkoord ging en dat zij verder haar plan moest trekken. Ik bedoelde hiermede dat ik
mij haar zaken niet meer zou aantrekken.
's Anderendaags heb ik voor haar de nog hangende zaken afgehandeld en sindsdien heb ik mij niets
meer aangetrokken. Op dat tijdstip was er nog geenszins sprake geweest van een verhouding tussen
mij en Elisabeth Van Driessche vanwege Jeannette Standaert.
Een tijd na het overlijden van mijn echtgenote, liet Jeannette zich tegenover Elisabeth ontvallen dat
zij teveel wist van de familie. De meid nam zulks kwalijk en verzocht Jeannette Standaert haar in
haar acht dagen te stellen. Zo is dan Elisabeth Van Driessche veertien dagen thuisgebleven. Ikzelf
zocht een meid, daar ik alleen sukkelde. Ik kende Van Driessche door haar dienst bij Jeannette
Standaert, temeer daar deze laatste zelf aan haar meid gevraagd had mijn echtgenote te verzorgen,
wat zij dan ook gedaan heeft.
Toen heb ik Van Driessche gevraagd bij mij als meid in dienst te treden, waarin zij toegestemd
heeft. Ik vond dat het voor beiden een gunstige oplossing was, eerstens zij kende mij en kon zich al
een gedacht vormen over haar dienst en ik kende haar, gezien zij mijn vrouw tijdens haar ziekte
verzorgd had en deze laatste zéér tevreden was over haar.
Enkele tijd na het in diensttreden van de meid, vernam ik dat mijn gedrag tegenover haar besproken
werd door Jeannette Standaert. Ik heb haar hierover om uitleg gevraagd en haar zelfs een brief
geschreven, waarin ik haar dreigde voor het gerecht te brengen indien zij voortging met mij te
belasteren evenals mijn meid. Ik ben achteraf nog eens bij haar geweest om haar een voorwerp te
brengen dat haar toebehoorde en dat in mijn bezit was, zulks eerst nadat zij mijn wastobbe, die bij
haar was, terug heeft laten bezorgen, zonder dat ik er naar gevraagd had. Sindsdien ben ik er niet
meer geweest.
Wel is het juist dat Jeannette Standaert mij nog voorgesteld heeft van terug bij haar te komen, onder
voorwaarde dat ik mijn meid zou doorzenden.
Waarom zij zò gebeten was op mijn meid, kan ik niet zeggen. Er is volgens mij nooit iets geweest
dat hiertoe aanleiding kan hebben gegeven.
Ik heb steeds de indruk gehad dat na het overlijden van mijn echtgenote Jeannette Standaert alles in
het werk heeft gesteld om mij bij haar te doen inwonen.
Ik heb hiervan nooit willen weten en ik veronderstel dat zij een middel gezocht heeft in de
lasterpraat die zij verspreidde, om een breuk tussen mij en de meid te bewerken. Bij deze
gelegenheid durf ik ten stelligste verzekeren dat er absoluut niets bestaat tussen mij en mijn meid.
Het was mij dus bekend dat Jeannette Standaert haar testament gewijzigd had te mijnen nadele. Zij
zelf had het mij gezegd dat het huis aan de familie moest komen en het werd mij verder bevestigd
door wisselagent Opsomer.
Ik wist echter niet of die wijziging notarieel dan wel eigenhandig geschreven werd. Ik wist ook
voor het overlijden van Jeannette Standaert dat zij Jean Standaert naar notaris Back gestuurd had
met een brief die volgens haar gezegde in zijn voordeel was.
Ik kan u ten stelligste verzekeren dat die testamentwijziging mij volkomen onverschillig liet.”
14