Page 17 - Bladerboek
P. 17

De biecht van Sodoma…



            Terug in Rome voelde hij hoe de stad boven de ondergrondse zonde bleef bruisen
            als een feestelijk masker, onwetend of willens en wetens blind voor de
            schaduwen onder hun voeten.


            De heilige klokken luidden nog altijd, wierook vulde de kerken, en pelgrims
            knielden eerbiedig — onwetend van de gruwelen die zich afspeelden onder hun
            knieën. De gevels van de basilieken straalden heiligheid uit, maar Marcos zag nu
            de scheuren die voor anderen onzichtbaar waren.

            Elke stap die hij zette door de geplaveide steegjes van de Eeuwige Stad, voelde
            als een echo van zijn missie. Hij hoorde het lachen van kinderen, het bidden van
            monniken, het gezoem van toeristen, maar onder al dat leven klopte een

            verborgen hart van duisternis, onveranderd en ongestoord.

            Marcos wist dat hij nu drager was van een gevaarlijk geheim. Een waarheid die,
            als ze ooit aan het licht kwam, de fundamenten van de grootste religieuze macht
            ter wereld zou doen wankelen. Hij kon zich geen moment van rust veroorloven,
            want wie deze waarheid kende, leefde met een onzichtbaar zwaard boven zijn

            hoofd. Hij voelde de ogen van onbekende wachters op hem gericht, onzichtbaar
            maar tastbaar, als kille adem in zijn nek.

            En toch... voelde hij geen angst. Alleen vastberadenheid. De biecht van de
            priester was gehoord, doorgegeven aan de enige die werkelijk vergaf. En daarmee
            was zijn taak vervuld. Hij was geen rechter, geen aanklager. Hij was de wachter
            geworden, de stille getuige die wist waar het kwaad zich schuilhield en waar het
            licht moest blijven branden, hoe klein ook.


            In de schaduw van de Sint-Pietersbasiliek wandelde Marcos verder, zijn silhouet
            opgenomen in de menigte. Hij wist dat Sodoma nog bestond, onzichtbaar voor de
            meeste ogen, maar niet voor de zijne. Hij zou hun geheime gangen en tunnels niet
            binnenstormen met geweld, maar hij zou luisteren, observeren, wachten. Hij zou
            zijn tijd kiezen, zoals een schaduw die geduldig langs een muur kruipt tot het
            juiste moment.

            En zolang hij leefde, zou hij de wachter zijn. Ongekocht. Onaangeraakt.

            De biecht was gehoord. Maar het mysterie... het leefde voort, sluimerend als een
            duistere adem onder de straten van de Eeuwige Stad.






                                                                                                          17
   12   13   14   15   16   17   18