Page 5 - Bladerboek
P. 5

De biecht van Sodoma…



            Op het perkament stond slechts één zin geschreven in sierlijke maar haastig
            gekrabbelde letters: "Kom. De waarheid wacht.” De woorden leken te pulseren op
            het papier, als een levend wezen dat smeekte om aandacht.


            Marcos, die door zijn vele reizen in onherbergzame gebieden geleerd had te
            vertrouwen op zijn instinct, voelde onmiddellijk het gewicht van de boodschap.
            Hij had missies voltooid in jungle, woestijn en ijsvlaktes, hij had oude
            beschavingen herontdekt en mysteries ontrafeld, maar deze uitnodiging droeg
            een andere lading: onuitgesproken schuld, een roep uit de diepte van het
            menselijke geweten.

            Zonder aarzeling verzamelde hij zijn essentiële spullen en vertrok. Nog dezelfde

            avond nam hij het vliegtuig naar Rome, zijn geest alert maar zijn hart bezwaard
            door een onverklaarbare voorgevoel.
            Aangekomen in de Eeuwige Stad, reed hij met een aftandse taxi naar de rand van
            de stad, waar de weidse lanen plaats maakten voor kronkelende, verlaten wegen.

            Daar, net voorbij de laatste tekenen van bewoonde wereld, stond het vervallen

            klooster — een somber silhouet tegen de nachtelijke hemel, half overgroeid met
            klimop, alsof de natuur het probeerde te verzwelgen.

            Binnen werd hij opgewacht door een zwijgzame monnik die hem zonder vragen
            door smalle, duistere gangen leidde. De vloer kraakte onder hun voeten, en elke
            stap weerklonk als een echo van iets wat nooit uitgesproken mocht worden. De
            geur van schimmel en eeuwenoud hout vulde zijn neus.


            Ze kwamen aan bij een massieve deur die langzaam en piepend openging. In een
            donkere kamer, slechts verlicht door het flakkerend licht van een enkele kaars,
            lag de stervende priester op een houten brits. Zijn gelaat was mager, zijn huid
            doorschijnend als perkament. Maar wat Marcos het meest opviel, was dat het
            hoofd van de priester nog altijd scheef hing — zoals men hem altijd had gekend —
            alsof het schuldgevoel zijn ruggengraat had gebroken en hem voor altijd in die
            pose had bevroren.


            Zijn ogen stonden dof, maar toen hij Marcos zag, gloeide er een laatste sprank
            van bewustzijn. De lucht leek te trillen van onuitgesproken woorden, van zonden
            die zich aan de rand van onthulling bevonden. Zijn lippen vormden een
            fluistering, rauw van spijt en angst: "Marcos... jij bent de enige die ik nog
            vertrouw."




                                                                                                            5
   1   2   3   4   5   6   7   8   9   10