Page 6 - HOOFDPERSONEN IN DE ZAAK DE LAERE
P. 6
1. EEN "HUISZOEKING" VIER JAAR NA DE MOORD.
Op 19 oktober 1948 begaven twee speurders van de Bijzondere Opsporingsbrigade te
St. Niklaas zich naar Temse om bij Frans De Laere tot een tweede "huiszoeking" over te gaan.
Het waren opperwachtmeester Frans Janssens en wachtmeester Firmin Gullinck.
De dochter van De Laere, de 28 jarige Jeanne, was alleen thuis. Met een zenuwachtige trek rond de
mond las ze de opdracht "tot opsporing en inbeslagneming" afgeleverd door een onderzoeksrechter
bij de Rechtbank van Dendermonde, en vergezelde dan de twee rijkswachters naar een stalletje
achter de woning, waar het gereedschap van haar vader geborgen was.
Firmin Gullinck nam een hamer en twee houtbeitels in beslag en vroeg dan aan Mej. De Laere of er
nog soortgelijke voorwerpen in huis aanwezig waren, waarop ze antwoordde, "ja, in de kelder een
bijltje waarmede ik alle dagen wat hout kap om de stoof aan te maken. Ik zal het gaan halen." En
meteen rende ze de trappen af, onbewust van het feit dat ze alzo het "onomstootbare" bewijs zou
leveren dat haar vader schuldig was aan een oude zeer geheimzinnige misdaad te St. Niklaas.
Want op dàt bijltje - zoals er duizenden in ons land in gebruik zijn - hadden de onderzoekende
magistraten meer dan vier jaar gewacht om de gruwelijke moord op de 77 jarige tante van Frans De
Laere, de rijke juwelierster Jeannette Standaert, ...op te helderen.
In de "Akte van Beschuldiging" ten laste van De Laere luidt het inderdaad : "Op 19 oktober 1948
komt er een nieuwe en beslissende wending in het onderzoek. Ten huize van beschuldigde De
Laere, in de kolenkelder, wordt een bijl aangetroffen welke als wapen van de misdaad dient
beschouwd te worden.”
Deze formele beschuldiging was gebaseerd op de nochtans veel minder formele besluiten van een
deskundig verslag dat, zoals we verder zullen vaststellen , onregelmatig werd ingediend door de
Professoren Albert Bessemans en Frederik Thomas en waarvan de geldigheid door de
onderzoeksrechter werd betwist.
Welke zijn nu de besluiten van dit deskundig onderzoek ?
Ze zijn drievoudig:
1) Op de ons toevertrouwde bijl kon nergens aanwezigheid van bloed worden vastgesteld.
2) Het was ons niet mogelijk het volkomen zeker bewijs te leveren dat de schedelbreuk van het
slachtoffer door gezegde bijl werd veroorzaakt.
3) Dat dit laatste nochtans als zeer waarschijnlijk mag worden aanschouwd.
6